Jura - Pt. 1

01/03/2021 • Frankrijk

 

Rustig aan mogen we opnieuw dromen van buitenlandse tripjes zonder het invullen van documenten op eer en bijhorende quarantaine-verplichtingen. Zin om natuur, zon en wijn te combineren zonder daarvoor op de vlieger te moeten? Lees dan verder.

 

De wijnregio Jura bevindt zich in het département Jura welke wordt omringd door de départements Haute-Saône (noordoost), Doubs (oost), Ain (zuid), Saône et Loire (westen) en Côte d’Or (noordwest). De hoofdstad van Jura is Lons-le-Saunier, ook al is de bekendste stad (en al zeker qua wijn) Arbois.

Het klimaat beschrijft men als noordelijk semi-continentaal, een genre waar andere illustere namen zoals Bourgogne en Champagne ook invallen. Ruwweg mag je dan uitgaan van koude winters en warme zomers. Anders dan pakweg Bourgogne is het verschil in regenval: Jura telt zo’n 1000 à 1500mm/jaar wat relatief veel is. Dit is aanzienlijk meer dan Bourgogne omdat wolken en neerslag naar het oosten worden geblazen, het Jura-plateau tegenkomen en hierdoor worden tegengehouden. Ook hier is voorjaarsvorst vaak (en al zeker in het recente verleden) een groot gevaar.

Zoals steeds in (noordelijke) wijnregio’s speelt het aspect van de wijngaarden in Jura een bepalende rol, tesamen met haar mogelijkheid om de wind te weerstaan. Bij vele wijngaarden in Jura zal je dan ook zien dat er niet toevallig een bos of bomen op de klif boven de wijngaard zal zijn daar deze een element van bescherming vormt.

De meeste wijngaarden zijn gesitueerd op een hoogte van 220m tot pakweg 450m, vergelijkbaar met de Grand Cru’s in Alsace en de Premier Cru’s en Grand Cru’s in Bourgogne (250m - 340m).

 

Toen de Britse wijnjournalist P. Morton Shand in 1926 zijn Book of Wine neerpende dediceerde hij liefst zes pagina’s aan de Jura, een bewijs dat de Jura ooit wel degelijk een aanzienlijk aandeel had in de Franse wijnproductie. Maar zoals zo vaak stak de komst van phylloxera eind 19de eeuw daar een stokje tussen. En nog geen kleintje overigens: begin 19de eeuw waren er zo’n 20000ha met aangeplante wijngaarden, in 2014 nog zo’n 1900ha. 1900ha is overigens erg weinig, daar er zo’n 11000ha zouden mogen beplant worden volgens de appellation. Ruimte voor uitbreiding is er dus wel degelijk!

Historisch gezien is Jura niet per se gekend om haar wijnen, eerder om haar zoutwinning. Toen destijds namelijk de Alpen gevormd werden, werden er rivieren van zout gecreëerd nabij het Premier Plateau van het Juragebergte die de regio later zouden voorzien van een geweldige bron van inkomsten. Er werden zoutmijnen geïnstalleerd in onder andere Lons-le-Saunier en Salins-les-Bains, en zeker die laatste groeide uit tot één der belangrijkste zoutwinningsgebieden van Europa. En in de middeleeuwen gold de regel: waar zout is, is er rijkdom. Dus Jura trok rijke landeigenaars aan, en uiteraard ook de onvermijdelijke Kerk, welke beiden een grote rol speelden in de aanplantingen van wijngaarden.

Helaas werden deze wijngaarden en zoutwinning ook heftig getaxeerd. De zouttax (labelle), welke in de 13de eeuw gehoffen werd, speelde een niet te onderschatten rol in het ontstaan van de Franse revolutie. Zout wordt tot op de dag van vandaag gewonnen: Solvay, een Belgisch bedrijf, heeft een belangrijke site nabij Dole en nog een andere site dichtbij Poligny.

Tussen de 14de eeuw en de 17de eeuw wisselde de macht in Franche-Comté, en dus de Jura, regelmatig. De Hertog(en) van Bourgogne, de Franse kroon, de Habsburgers en ten slotte, na een serie van tactische trouwerijen, de Spanjaarden. En het is tijdens de Spaanse heerschappij dat men in de Jura het bestaan van flor en het vinifiëren sous-voile, leerde kennen en perfectioneren. Dat is dus juist ja; de Fransen hebben hier de Spanjaarden te danken, men zal het even graag lezen als mr. Sarkozy zijn vonnis ontving.

Van de 18de eeuw tot halfweg 19de eeuw ging de wijnproductie in de Jura door een gouden periode met in de piek, in 1866, meer dan ruim 20000ha aan wijngaarden. Vele wijnen werden tot dan toe verkocht in de Jura zelf, als vin communes, de productie werd zelden of nooit geëxporteerd, tenzij een verwaarloosbaar gedeelte naar Zwitserland. Maar dan kwam de zwarte periode.

 
 

“Zwarte periode, zegtem?” Yes, inderdaad. U denkt dat wij kweeniewa meemaken vanwege de Covid-19 uitbraak afgelopen jaar, juist? Wel, relativeer dat maar eens. Volg even mee wat Jura gedurende een kleine honderd jaar heeft moeten verduren;

1. 1850 - toenemende concurrentie vanuit het zuiden van Frankrijk op wijngebied door de komst van de trein + de bouw van de eerste bierbrouwerij in Poligny

2. 1852 - de komst van oidium (meeldauw) in de wijngaarden

3. 1870 - economische problemen na de Franco-Prussische oorlog

4. 1879 - Phylloxera arriveert in Beaufort, Jura.

5. 1884 - de komst van valse meeldauw (peronospera) in de wijngaarden

6. 1886 - de komst van zwarte rot in de wijngaarden

7. 1892 - heel Jura is “besmet” met phylloxera

8. 1901 - zware economische problemen in Frankrijk

9. 1906 – maandenlange stakingen in Arbois tegen de nieuwe taxatiewetten

10. 1914 - 1918 - WWI

11. 1920 - 1939 - economisch moeilijke tot zware periode

12. 1939 - 1945 - WWII

 

Je zou voor minder medelijden krijgen.. Soit, goed. Je ziet, de schuld enkel en alleen op phylloxera steken is overdreven. Want terwijl phylloxera een wingerd langzaam maar zeker aantast, zorgen de echte én valse meeldauw voor een directe impact waardoor ganse oogsten verloren gingen. Tergelijkertijd nam de productie en verkoop van wijn reeds gestaag af. Vele families vertrokken hierdoor en trokken naar de steden. De populatie van de belangrijkste stad in Jura, Arbois, nam zo bijvoorbeeld af van 8000 naar 4200.

Langs de andere kant kijken veel Jurassiens ook terug op de periode van 1850 tot pakweg 1950 als een soort van survival of the fittest. Enkel de beste vignerons en vignobles overleefden. Men tracht dus ook het positieve gevolg ervan te onthouden.

Vanaf 1960 kwam er geleidelijk aan beterschap, en daar dankt men dan ook vooral Henri Maire voor. Hij toonde hoe werken met machines alles vergemakkelijkte én hij leerde buitenlandse markten de Jura-wijnen kennen. De jonge generatie werd erg beïnvloed door Maire: zij weigerden hun vaders op te volgen als boer maar eerder wijngaarden te beplanten en/of te onderhouden. Vandaag de dag klinkt dit weinig spannend maar destijds was dit op en top rebellieus. De komst van vervolgens betere educatie, nieuwe investeringen (zowel in de wijngaard als in de kelder) als een vebetering van kennis betreffende vinificatie luidden de start van misschien wel de nieuwe gouden periode in.

 
 

Heel erg vaak lees je de vergelijking met haar befaamde oostelijke buur Bourgogne, en laten we eerlijk zijn: het is een aanlokkelijke vergelijking. Beide wijnregio’s lopen van het noordoosten naar het zuidwesten en worden enkel van elkaar gescheiden door de rivier Saône en de Bresse-vlakte. De wijngaarden van Bourgogne zijn gericht naar het oosten terwijl de wijngaarden in Jura vaak naar het westen worden aangeplant. Maar daar moet de vergelijking ook ophouden.

De Côte d’Or-wijngaarden liggen op een opvolgende serie van breuken, allemaal dominant afstammend uit het Jurassic met erg veel kalkrotsen. De Jura-wijngaarden daarentegen zijn een soort van golvende heuvels gecreëerd door de geboorte van de Alpen toen het Jura-gebergte naar het westen toe (de Bresse-vlakte) werd geduwd. Dit proces bracht veel mergelrotsen stammend uit het Triassic en Liassic naar de bovenvlakte. In het oosten vormen de kalkrotsen van het Premier Plateau de grens voor de Jura terwijl in het oosten de Bresse-vlakte de geologische grens vormt.

Om te generaliseren (gevaarlijk): zowel Bourgogne als Jura hebben een overvloed aan kalksteen en mergel in de bodem maar in de Côte d’Or is de basisrots 80% kalksteen en 20% mergel terwijl dat in de Jura net omgekeerd is: 80% mergel en 20% kalksteen.

 

Een kort overzicht van mogelijke bodems in Jura;

A. Argile - klei

B. Bajocien - kalksteen van het Bajocien

C. Béleminites - kleine fossieltjes die eruitzien als kleine kogeltjes, vooral in Château Chalon en l’Etoile.

D. Calcaire - kalksteen

E. Calcaire à gryphées - een grijze kalksteenlaag, barst van oesterfossieltjes.

F. Eboulis - kleine stenen, vaak kalksteen-gebaseerd.

G. Gravier Gras - gravel of klei met gefragmenteerde vuursteen.

H. Lias - Liassic

I. Marne - mergel (klei + kalksteen), komt in verschillende kleuren en gedaantes.

J. Marne Grise - grijze (vaak -verkeerdelijk- blauw genoemd) mergel van het Liassic. Dé bodem van de Jura.

K. Marnes irisés - multi-gekleurde mergel van het Triassic.

L. Pentacrines - ster-gevormde fossieltjes (vijf-puntig), typische bodem voor l’Etoile, Château Chalon en andere omringde communes.

M. Schiste carton - een niet-technische term voor korrelige schalie, vaak geässocieerd met grijze of zwarte mergel uit het Liassic.

N. Trias - Triassic, de oudste bodem.

 

Bon. Laat dit al maar eens even bezinken. In part 2 gaan we de ganse regio doorkruisen, van noord tot zuid. En dan heb je geen enkel excuus meer om binnenkort eens tot ginds te gaan, mits het toegelaten is uiteraard.